Jan II van Egmond van Nijenburg
- Geboren: 1450
- Huwelijk (1): Judith Heermans van Oegstgeest in 1483
- Overleden: 25 Mrt 1523, Alkmaar op 73-jarige leeftijd
Jan was ook bekend als Jan Gerritsz (Johan Gerardsz) (van de Nieuwburg).
Algemene notities:
Kastelein en baljuw (1480-1484) van het grafelijk kasteel Nieuwburg bij Oudorp in de directe nabijheid van Alkmaar; voorts schout (1486) en burgemeester van Alkmaar. Uit het 1e huwelijk zijn 17 kinderen geboren, allen op de Nijenburg of Nieuwburg geboren. Johan Gerardsz zelf, die in de stukken kortweg en gewoner "Jan Gerritsz" heet, maakte op 29 okt. 1483 huwelijkse voorwaarden. In deze acte, die in de collectieve archivalia-van der Feen de Lille aanwezig is, staan weinig bijzonderheden. Het voornaamste daaruit is wel, dat Jan Gerritsz trouwen zal met Joost Jacobsdr en dat als moeder van de bruid daarbij compareerde de ons tot dusver volstrekt onbekende "Yefgen Jan Mourijn docher". Kolonel de Man heeft in de Ned. Leeuw LXI, 1943, kol. 155 reeds ondubbelzinnig aangetoond, dat de vrouw van Jan Gerritsz ten rechte is geweest "Jooste Heereman Jacob Heereman Dirc Reijnierszoens zoen dochter" met wie Jan voor mrt. 1485 in het huwelijk getreden moet zijn, alsmede dat dit huwelijk door de dood van de vrouw ontbonden werd voor febr. 1507, het tijdstip, waarop de oudste zoon uit deze echt Jan (Jansz) wegens een van moederszijde geërfd Hollands leen de investituur verwierf. Het meergemelde dossier van der Feen de Lille leert ons over deze personen echter nog meer. Daaronder bevindt zich allereerst nl. een perkamenten charter van 20 febr. 1497 (met twee zegels in groene was, de eerste zwaar geschonden, het tweede verloren), gepasseerd voor schepenen van Leiden, Pieter de Grebber en Jacob Sijmonsz, waarin compareerden Barbara Pieter Heeremans, weduwe, wonende aldaar in de Nuwestraat, als boedelhoudster, ter eenre en Jan Gerritsz, als echtgenoot van Joest Jacop Heereman dochter en Baertout Gerritsz, als "man en voogd" over Fije Jacop Heeremansdochter, als erfgenaam van Pieter Hereman zaliger, aan de andere zijde, welke bij die gelegenheid door tussenspreken van Clais Jan Claisz, Pieter Heijnrick Reijniersz, Willem van Dam, Florijs van Bossch, Gerijt Aerntsz Brouwer, Donel Pietersz en Gerijt Claesz Egmont een regeling over die nalatenschap tot stand brachten. Jan Gerritsz is inderdaad baljuw van de Nieuwburg geweest, al had zijn vader daarover niets te zeggen. Hij bezat dit ambt echter volstrekt niet suo jure, maar hij pachtte het, met velengingen van om de drie of vier jaar, van de Graaf van Egmond. En behalve deze functie pachtte Jan Gerritsz eveneens, maar dan doorgaans van jaar op jaar, het kasteleinschap op het kasteel Nieuwburg en bovendien nog het daaraan verknochte rentmeesterschap. Ook over deze ambten had zijn vader niet de minste zeggenschap. Tal van kwitanties voor de richtige betaling van de deswege verschuldigde pachtsommen zijn in het meergenoemde dossier aanwezig. Sedert 1505, om een voorbeeld te noemen, beliep de pachtsom in totaal voor de gezamenlijke bediening een vijfhonderd ponden. Dat bewijst wel, dat de ambten geen sinecures waren, terwijl uit het feit, dat Jan Gerritsz de functies zo langdurig bediend heeft, slechts te concluderen valt, dat hij beslist voldaan heeft (toen zijn zoon Jan Jansz de drie ambten na zijn dood kon pachten betaalde deze doorgaans 550 pond "en daer toe een vat butters van twaelff der selver ponden" ). Begrijpelijkerwijs was hij ook leenman van Egmond: hij werd reeds op 24 mrt 1493 door Johan Graaf van Egmond beleend met de weide het Strypp in de ban van Valkoog (een onversterfelijk erfleen, te verheergewaden met 10 schellingen "goet gelts"; vgl. ook Alg. Rijksarch. Leenkamer Holland 268, litt. E), maar bij dit alles bleef het voor hem nog niet, want er was meer, dat hem te beurt viel: het dijkgraafschap van Geestmerambacht wist hij in pacht te krijgen en wel van de Rentmeester-generaal van Kennemerland en Vriesland (een kwitantie wegens de pacht deswege dd. 12 aug. 1509 door de Rentmeester Willem van Crompvliet afgegeven ad 45 pond in het bekende dossier aanwezig), alsmede tenslotte nog een aanzienlijke partij vroonlanden, die zoals men weet, vooral in het Geestmerambacht gelegen waren en die bijzonder laag in de pacht stonden.
Voorts bestond er nog een tweede vicarie. Deze was door Jan Gerritsz. en zijn vrouw Joost Hereman in een afzonderlijke door hen in de Alkmaarse Grote Kerk gestichte kapel gefundeerd op het daarin geplaatste altaar van S. Andries. Deze instelling dateerde van 1520; elke dag moest daar de mis worden gelezen. Van de versiering dezer kapel bevindt zich thans nog aan het gewelf een aantal schildjes, voorzien van een gedeeld wapen: Egmond (waarin de lijn der bastaardij overgeschilderd is!): b. een kruis, in 1 vergezeld van een meermin, die in de opgeheven rechterhand een spiegel houdt: hartschild met schildzoom en beladen met een kruis: derhalve een alliantiewapen voor de echtelieden Jan Gerritsz. en Joost Hereman (dit dus in tegenstelling met de mededeling in "Gedenkwaardigheden Noord-Holland, deel I, blz. 153, sub 508).
Jan trouwde met Judith Heermans van Oegstgeest, dochter van Jacob Gijsberts Heermans van Oegstgeest en Eva Jan Mourijnsd. N.N., in 1483. (Judith Heermans van Oegstgeest werd geboren in 1460, overleden vóór Feb 1507 in Alkmaar en werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar.)
|