Josina Jans van de Nieuwburg
- Geboren: 2 Dec 1484, Alkmaar
- Huwelijk (1): Augustijn van Teylingen
- Overleden: 19 Jun 1554, Alkmaar op 69-jarige leeftijd
Algemene notities:
Egmond van Nieuburg, Josina van, geb. Alkmaar 2 december 1484, stichtte met haar broers Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg - Van Teijlingen" te Alkmaar, dochter van Johan Gerritsz. van Egmond van Nijeburg, baljuw en kastelein van Nieuwburg , en Judith Heerman van Oegstgeest. Zij huwde (huwelijkse voorwaarden 29 mei 1503) met Mr. Augustijn van Teylingen, geb. Quesnoy in Henegouwen ca. 1475, werd door zijn vader naar zijn oom Lucas van Teijlingen, deurwaarder te Den Haag, gezonden, die voor plaatsing zorgde op het kantoor van Claas Corff, rentmeester van Noord-Holland. Vermeld als klerk van Claas Corff op 9 maart 1501 en 24 augustus 1502, leenman van Egmond 1502 en leenman van de grafelijkheid van Holland 1509, 1530, eigenaar van de kosterijen te Maasland en te Oudkarspel, hem resp. geschonken door de Stadhouder en de Graaf van Egmond. In 1504 wordt hij rentmeester van Egmond als opvolger van Claes Corff. In 1505 treedt hij op als substituut van de rentmeester van West-Friesland, in de jaren 1514-1522 was hij rentmeester-particulier van West-Friesland ten behoeve van Willem Goudt, rentmeester Generaal van Noord-Holland. Ook beheerde hij de nagelaten goederen van Claes Corf voor diens erfgenamen. Vervolgens komen wij hem tegen als thesaurier van Alkmaar 1508, 1518-1520, 1522 1525, 1527, 1530, 1532 en 1533, gecommitteerde ter dagvaart naar Leiden 1508, burgemeester van Alkmaar 1509, 1531, vroedschap 1518-1530, pensionaris 1516, kerkmeester 1514- 1516, 1518, 1530, 1532 en 1533. In 1524 werd zijn wapen en dat van zijn vrouw op het kleine orgel in de Grote Klerk te Alkmaar aangebracht. Hij overleed Alkmaar 25 mei 1533, zoon van Floris van Teylingen en Jacoba de Febure.
Joosgen Jansdr., dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484. Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399). De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397). In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397). Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423). Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde.. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling). Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554. Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven. Jan Gerytsz A. Teijlingen Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt: Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie. A. Teijlingen. Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier. A. Teijlingen. Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier. A. Teijlingen Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich. A. Teylingen.
Vermeldenswaardige gegevens:
• Doop, 2 Dec 1484, Alkmaar.
Josina trouwde met Augustijn van Teylingen, zoon van Floris Teylinghes en Jaqueline de Febure. (Augustijn van Teylingen werd geboren omstreeks 1475 in Quesnoy en overleed in 1533 in Alkmaar.)
|