Allert Onnos Tamminga
- Geboren: Omstr 1535, Bellingeweer, Winsum, Groningen
- Huwelijk (1): Susanna Swedersdr van der Eze in 1560 in Bellingeweer, Winsum, Groningen
- Overleden: Bellingeweer, Winsum, Groningen
Algemene notities:
Uit de begintijd van de Tammingaborg is weinig bekend. De eerste bewoner die we bij name kennen is Allert Tamminga (1563). Het huis bleef tot 1732 in het bezit van zijn nazaten, maar van een ongestoord bezit was lang niet altijd sprake. In 1820 werd de Tammingaborg afgebroken. Het borgterrein werd uiteindelijk opgenomen in het uitbreidingsplan van Winsum en bebouwd met huizen. De borgstee en de gedeeltelijk gedempte binnengracht zijn daarbij gespaard gebleven. Tijdens renovatiewerkzaamheden aan hertenkamp ‘De Borgstee’ in najaar 1999 heeft de werkgroep Archeologie van de Historische Vereniging Winsum-Obergum talrijke bijzondere vondsten gedaan. De Tammingaborg te Bellingeweer en vondsten van de werkgroep Archeologie
Bewoners van het huis te Bellingeweer In 1581 is de Tammingaborg door de geuzen geruïneerd. In die tijd werd de borg bewoond door de Spaansgezinde Allert Tamminga. Ook de kerk die op korte afstand stond moest het ontgelden. De borg werd hersteld, maar het duurde tot 1641 voordat ook de kerk weer herbouwd werd door Allerts zoon Onno. Aan hem herinnert nog de fraaie grafsteen die zich nu in de Hervormde kerk van Winsum bevindt. In 1652 overleed op 75-jarige leeftijd de toenmalige eigenaar Onno Tamminga, jonker en hoveling in Ubbega, de Marne en het Halve Ambt. Zijn zoon Schotto was luitenant van de Hoofdmannenkamer, de hoogste functie in de provincie (stad Groningen en Ommelanden). Hierdoor werd het huis te Bellingeweer in die tijd een belangrijk centrum. Schotto Tamminga werd opgevolgd door zoon Onno die eveneens belangrijke bestuursfuncties vervulde. Hij was lid van de Staten-Generaal en had als heer van Bellingeweer ook de functie van erfschepper van het Winsumer- en Schaphalster Zijlvest aan zich weten te trekken. Hij stierf ongehuwd in 1709 en werd opgevolgd door een andere zoon van Onno Tamminga genaamd Egbert; deze stierf eveneens kinderloos in 1722. Bellingeweer kwam nu aan Onno’s dochter Wilhelmina Tamminga, weduwe van Frans Eysinga van Burmania, die er zich met haar beide dochters vestigde. De jongste, Geertruid Foek van Burmania, trouwde in tweede huwelijk in 1732 met Pier Willem van Sijtzama, weduwnaar van Ebel Juliana Aebinga van Humalda. Gertruid overleed in 1738. Uit het eerste huwelijk met Pier Willem van Sijtzama was een dochter geboren: Clara Feyoena, die te Bellingeweer werd opgevoed. Daar schreef zij op 17-jarige leeftijd haar ‘Bellingeweerder Uitspanningen’. Clara Feyona huwde in 1750 met Isaak Reinder, baron van Raesfeldt, en vestigde zich in Overijssel. Eerst te Heino maar weldra te Heemse waar Clara in 1807 overleed. Pier Willem van Sijtzama, de vader van Clara Feyoena, was een vurig aanhanger van de Oranjepartij. De verheffing van Willem IV tot stadhouder in 1747 gaf dan ook aanleiding tot allerlei festiviteiten, waarbij de fraai versierde borg het middelpunt was. Pier Willem overleed in 1759 als lid van de Staten-Generaal te ‘s Gravenhage. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Frans Onno die omstreeks 1795 ongehuwd overleed. Tijdens zijn leven werd in 1762 een nieuwe borg gebouwd. Zijn erfgenamen boden in 1795 het huis te Bellingeweer, omschreven als modern en nieuw doortimmerd, met rechten en landerijen te koop aan. De kopers waren kapitein ter zee Jan Jacob Durleu en Susanna Helena Willemina Sijlman, heer en vrouw van Bellingeweer Maar dit echtpaar leefde niet in pais en vree en om de schulden te voldoen werd Bellingeweer in 1807 verkocht met schathuis, hoven, singels, lanen, grachten, bos, plantages -in totaal 12 grazen- en met gestoelte en grafkelder te Bellingeweer. Koper werd Petrus Durleu, een oudere broer van Jan Jacob Durleu. De koopprijs bedroeg 12850 gulden, de landerijen brachten 35302 gulden op. Met het huis waren toen verbonden: de helft van de ommegangen in de rechtstoel van Winsum; de staande collatie van Bellingeweer; een pretentie op de collatie van Winsum; de staande collatie van Ranum en Westernieland; de prebende van Bellingeweer; vier stemmen in de collatie te Saaksumhuizen; drie van de vijf zijleden in de schepperij van Winsum; het schepperrecht en het dijkrecht van Schilligeham; het zijlrecht te Maarhuizen; een ommegang in de rechtstoel van Obergum en één te Kloosterburen; verder een gestoelte in de kerk te Winsum en drie legersteden aldaar.
De heren van Bellingeweer konden deze overheersende positie in dit gebied verwerven omdat in Winsum aan het eind van de 16e eeuw een eind was gekomen aan de macht van de Ripperda’s. De nieuwe heer van Bellingeweer, in zijn jonge jaren gardeluitenant van de erfstadhouder, kocht ook de heerlijke rechten van Asinga te Ulrum en Tamminga te Hornhuizen. In 1819 overleed hij te Bellingeweer als percepteur van de belastingen. Zijn weduwe Johanna Elisabeth Schultens overleed het jaar daarop, maar had voordien de borg op afbraak verkocht. Uit de verkoopakte blijkt dat de muren van de borg rondom uit het water van de binnengracht waren opgemetseld. Het schathuis en de keukentuin bevonden zich tussen beide grachten, op de poortvenne stond een duiventil en op het voorplein en elders waren ‘straten’ aangelegd. De borg bracht 2800 gulden op, het gehele complex bedroeg 62,25 grazen. Enige jaren later, in 1824, besloten kerkvoogden en notabelen tot de afbraak van kerk en pastorie. Op de plaats van de Tammingaborg -afgebroken in 1820- stond tot 1965 nog een kleine boerderij. Inmiddels is het borgterrein opgenomen in een uitbreidingsplan van de gemeente Winsum en bezet met huizenblokken (Schepperijlaan, Warfstraat, Grachtstraat, Terpstraat). De Borgstee en de gedeeltelijk gedempte binnengracht zijn gespaard gebleven en liggen nu in het onlangs gerenoveerde hertenkamp. Tijdens de graafwerkzaamheden en het baggeren van de grachten zijn er grote brokstukken van fundamenten, zowel van de oude als de nieuwe borg, naar boven gekomen. Ook is er een laatmiddeleeuws bruggenhoofd in de gracht blootgelegd. Verder zijn er veel scherven van aardewerk naar boven gekomen, soms complete exemplaren.
Op nauwkeurige wijze zijn de vondsten van klein aardewerk, zoals mosterd- en zalfpotjes en medicijnflesjes, beschreven. Op één van de twee faience mosterdpotjes staat vermeld: ‘Moutarde de Maille R.S.t andre des aris à Paris’. Ook de glas- en metaalvondsten (waaronder een bronzen schrijfstift uit de 14e of 15e eeuw), het chinees aardewerk of porselein en het witbakkend aardewerk (vooral kleipijpen, afkomstig uit Groningen en Gouda) heeft de werkgroep Archeologie op gelijke wijze behandeld. Bijzonder voor Nederland is de vondst van een groot porseleinen bord met Arabische teksten (passages uit de Koran) van + 1720.
Korte toelichting op de vondsten Majolica Nederlandse majolica is aardewerk waarvan de voorzijde is bedekt met dekkend wit tinglazuur en de achterzijde met loodglazuur, meestal in de tinten geel, grijs of groen. De voorzijde van het schotelgoed is blauw of meerkleurig beschilderd met decoraties van uiteenlopende aard. Ook zijn proenafdrukken aan de voorzijde kenmerkend voor majolica. Dit zijn kleine driehoekige beschadigingen van de glazuurlaag, die tijdens het bakproces zijn ontstaan door het stapelen in de oven met behulp van zogenaamde proenen. Dit zijn driehoekige hulpstukjes van aardewerk met puntvormig verdikte uiteinden die in de oven tussen de borden en schalen geplaatst werden om te voorkomen dat de majolicaproducten aan elkaar vastbakten.
Faience Door de activiteiten van de in 1602 opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie werd vanaf het begin van de 17e eeuw regelmatig Chinees porselein ingevoerd. Dit was erg gewild vanwege de uitstekende kwaliteit en de schoonheid van de in blauwwit uitgevoerde decoraties. Het porselein vormde dan ook een wezenlijke bedreiging voor de Nederlandse majolicabakkers. Zij probeerden daarom een nieuw product op de markt te brengen dat kon concurreren met het Chinese porselein en zo introduceerde zij rond 1620 de keramieksoort ‘faience’, vroeger ‘Hollands porselein’ genoemd. In vergelijking met majolica is faience gemaakt van een fijnere soort klei. Verder is faience overtrokken met wit tinglazuur en gebakken op pennen in kokers. Hierdoor kon men de ontsierende proefafdrukken voorkomen. Delft ontwikkelde zich als verreweg het belangrijkste productiecentrum van faience. Hierdoor wordt het wel aangeduid als Delfts aardewerk, hoewel het ook op andere plaatsen in ons land is vervaardigd. De Nederlandse witte faience kwam in het midden van de 17e eeuw op de markt en was een directe navolging van het Italiaanse Faenza.
Bronzen schrijfstift Vroeger werd met een schrijfstift geschreven op zogenaamde wastafeltjes. Deze schrijfstiften komen in allerlei typen en materialen voor, zoals hout, been, gewei en metaal. De lengte van de stiften bedraagt 8 tot 18 cm. Het type dat het meest voorkomt is spatelvormig. De scherpe punt diende om mee te schrijven en de tegenoverliggende brede afgeronde kant werd gebruikt voor het uitwissen van op de wastafel geschreven tekst. De bronzen schrijfstift is een gebruiksvoorwerp dat dateert uit de vroege Middeleeuwen..
Namens de werkgroep Archeologie: M.B. Hazenberg http://www.winshem.nl/2000/2tamminga/tamminga.htm Bronnen:
Ommelander borgen en steenhuizen (W.J. Formsma e.a.) Van boerenerf tot bibliotheek (P.H. Broekhuizen e.a.) Oudheden onder de Hunze (P.H. Broekhuizen e.a.) © Historische vereniging Winshem Winshem maart 2000 jaargang 5 nummer 2
Vermeldenswaardige gegevens:
• Woonplaats, 1563, Tammingaborg.
Allert trouwde met Susanna Swedersdr van der Eze in 1560 in Bellingeweer, Winsum, Groningen. (Susanna Swedersdr van der Eze werd geboren omstreeks 1535.)
|